Even voorstellen...
#1
wo, 30/06/2010 - 09:52
Even voorstellen...
Het is misschien aardig om nu in het hoogseizoen een aantal min of meer exclusieve planten uit
mijn kuipplantencollectie te tonen. Er staat hier op exotengebied weinig in de volle grond behalve de
bekende Trachycarpus fortunei en wagnerianus en dat aantal is na de afgelopen winter alleen maar
verminderd. De Hedychiums bijvoorbeeld zijn in het niets opgelost. Alleen enkele varens zijn
dankzij het beschermende sneeuwdek weer opgekomen, Woodwardia unigemmata, W. orientalis, W.
fimbriatum, Lophosoria quadripinnata, Blechnum chilense en de Cyrtomiums falcatum en fortunei.
Wintergroene exoten als Ceanothus en Arbutus hadden zwaar te leiden, maar de bladverliezende
Lagerstroemia indica had slechts geringe vorstschade aan de takeinden. Vandaar dus maar een
selectie getoond van een deel van de kuipplantencollectie. Om te beginnen een drietal exemplaren
van Trachycarpus princeps die tot nu toe weigeren om groter blad te maken dan het afgebeelde
miniformaat. Dit palmpje heeft de charme van een jonge wagnerianus, maar mist de groeikracht
ervan. Misschien dat een grotere pot de groei zou kunnen stimuleren, maar dan is de verhouding
wel een beetje zoek. Voor de volle grond zijn ze nog te klein en hadden dan de afgelopen winter
waarschijnlijk niet overleefd. Alhoewel een jong exemplaar van Trachycarpus manipur zich nu aan
het herstellen van de opgelopen speerrot.
De tweede palnt die ik wil voorstellen is een originele Nieuw Zeelandse Rhopalostylis sapida,
indertijd voor mij door een varenkweker meegebracht. Deze gestage groeier heeft inmiddels een
aardig omvang gekregen. Voorheen werd in de tuincentra hier nog wel eens de verwante R. baueri
aangeboden, maar die heb ik de laatste jaren niet meer gesignaleerd.
Een van de favorieten in mijn verzameling Chamaeropsen, die overigens de afgelopen winter
overigens flink is uitgedund, is de fraaie variëteit 'Vulcano', die stamt van het gelijknamig eiland in
de Tyrrheense zee ten Noorden van Sicilië. Deze soort/variëteit wordt tegenwoordig wat vaker en in
redelijke formaten aangeboden, zij het dat de prijzen aanzienlijk hoger liggen dan voor de 'gewone
Chamaerops humulis.
Van de aanwezige Butia's is de eriospatha na deze winter helaas bij de GFT geëindigd. Butia odorata
en de hybride Butiagrus (Butia x Syagrus) zijn vorstvrij overwinterd en hadden alleen last van het
overmatige vocht in de kas met zwarte vlekken in het blad tot gevolg.
Ook de Jubaea chilensis heeft op grond van slechte voorafgaande ervaringen met deze soort binnen
overwinterd. De Trachycarpus rechts op de voorgrond is een oeroud exemplaar en zou volgens
overlevering de soort 'martianus' moeten zijn, hier langzaamgroeiend en moeilijk bladhoudend.
Een ander exemplaar van deze soort in mijn collectie groeit weliswaar sneller, maar heeft een nogal
onaantrekkelijk slungelig uiterlijk als gevolg van te lange bladstelen.
De overbekende Washingtonia filifera (?) met vooral in dit jeugdige stadium nog de uitbundige
vezelige bladversiering, waaraan deze soort haar naam ontleent.
Tenslotte wat de palmen betreft nog twee leden van het geslacht Trithrinax, een reeds tot de
tanden bewapende kleuter 'campestris' en een iets gewilliger 'brasiliensis' (rechts).
Vervolgens lijkt het me aardig om ook eens een paar (boom)varens te introduceren, om te beginnen
een uit de wildernes van Nieuw Zeeland geïmporteerde combinatie van Cyathea cunninghamii met
de langzamer groeiende Dicksonia squarrosa. Vooral de Cyathea is een uitgesproken nathals.
Een andere fraaie boomvarensoort met een afwijkende bladvorm is de van Nieuw Guinea afkomstige
Cyathea tomentosissima met de sterk 'behaarde' bladeren, die deze soort op de hoogvlakten van de
Nieuwguinese alpen bescherming bieden tegen de nachtvorsten tot -9°C.
Een bijzonder sterke boomvaren is Dicksonia fibrosa, inheems in Nieuw Zeeland, die hier bezig is
een nieuw bladkroon te vormen. Deze soort heeft een vergelijkbare vorsttolerantie als D. antarctica,
maar in een iets handzamer formaat door een bescheidener afmeting van de kruin.
Als laatste hier het boomvarentje in spé Blechnum gibbum 'Silver Lace', dat op den duur een
stammetje van zo'n 50 cm vormt. Deze soort is in de tuincentra ruimschoots verkrijgbaar als
kamervaren, maar voelt zich ook buiten goed thuis.
Parajubaea torallii was ik nog vergeten. Deze soort staat een beetje achteraf. Deze maakt niet
echt deel uit van mijn favorieten, maar blijkt een gestage groeier en wie weet wat zich uit dit lelijk
eendje ontwikkelt. Op de achtergrond te zien de door twee opeenvolgende winters getormenteerde
grote Trithrinax campestris.
Groet,
Draco
En als toegift de nieuwste aanwinst Nannorrhops ritchiana 'Silberform' (?).
Draco, wat een geweldige collectie. Erg interessant om dit te zien. Eens wat anders dan het geijkte assortiment! vooral die nieuwzeelandse telg vindt ik erg fraai. Houdt je die in de vollegrond?
Mooie collectie, mijn complimenten!
Ruud
Palmen en varens zijn sinds lang mijn specialisatie. Maar er slipt geregeld van alles tussendoor. Zo heb ik net een flink exemplaar bemachtigd van Crinodendrum hookerianum (Chili), die in de volle grond de afgelopen winter wonderwel heeft doorstaan. Ik heb verschillende Nieuw Zeelandse grondvarensoorten uitgeprobeerd in de voorbije winters, met name de Blechnumsoorten discolor, novae zelandiae en fluviatile, benevens Polystichum vestitum. Geen van deze soorten heeft dat overleefd. de genoemde boomvarens heb ik daar niet aan gewaagd. Behalve de getoonde soorten heb ik in mijn kuipplantencollectie ook nog een grote Dicksonia antarctica, Cyathea dealbata en C. smithii (beiden endemisch voor NieuwZeeland) en Cyathea brownii. D. antarctica heb ik ooit in de volle grond gehad, maar die legde al tijdens de eerste (strenge) winter(1996/97?) het loodje (-17°C). Van de kleinere nietgetoonde varensoorten noem ik Blechnum nudum, B. cordatum, B. magelanicum, B. tabulare en Polystichum proliferum. De meeste van deze soorten zijn niet betrouwbaar winterhard. B. cordatum lijkt nauw verwant te zijn met B. chilense en is inmiddels wel naar de tuin verhuisd. Deze soorten breiden zich vegetatief snel uit, hetgeen de overlevingskans 's winters en de mogelijkheid om hiermee te experimenteren vergroot. Blechnum magelanicum in de tuin heeft de voorbije winter niet overleefd. Verder is in de tuin veel klein spul uit Chili en Oceanië (Australië, NZland) de afgelopen winter gesneuveld.
Met de Nieuw Zeelandse Nikau palm neem ik geen risico, de vorsttolerantie van deze soort is zeer beperkt. Bovendien is het een makkelijk te houden kuipplant die niet overdreven snel groeit.
Wat de exoten in de volle grond betreft, neem ik zoals gezegd genoegen met enkele grotere exemplaren Trachycarpus fortunei en wagnerianus. Er zijn meer dan voldoende exotisch uitziende planten die goed winterhard zijn en grasveldjes zul je hier niet aantreffen. Daarvoor is er geen ruimte.
Groet,
Draco